In maart pakte ik Bloodborne (weer) op en begon langzaam het speltype te leren waarderen. Ik was altijd heel erg van de hapsnap / hak-op-de-tak gamen. Ik speelde het ene spel, deed een stukje van een ander spel en meestal speelde ik lichte entertainment. Iets als een shooter (zoals Call of Duty of Battlefield) of iets kleiners (als Journey, The Witness of iets anders korts/kleins). Ik wilde het kunnen oppakken en weer kunnen switchen zonder moeite.

Maar gelukkig raakte ik gegrepen door Bloodborne. Ik wilde hem verder spelen en toen ik er eenmaal in zat, wilde ik hem uitspelen. Gewoon omdat ik wist dat ik dat kon. Om het aan mezelf te bewijzen en omdat het gewoon heel leuk speelde.

Ik werd gegrepen door het gevoel dat zolang je niet opgeeft, je alles kan bereiken. Bloodborne (en later ook Dark Souls) is heel goed in het steeds-klein-stukje-verder kunnen komen. Je begint, komt een obstakel tegen en uiteindelijk – als je maar volhoudt – overwin je het obstakel. De ene keer is het de layout van het level wat je moet leren kennen of het is een vijand die je niet verslagen krijgt. En op een gegeven moment klikt het. Je krijgt door hoe de layout in elkaar zit of door meerdere keren proberen heb je ineens door hoe de vijands aanvalpatronen werken.

Heb het meerdere keren gehad, dat ik moeite had met een vijand en na een tijdje het zo vaak geprobeerd had, waardoor ik precies wist hoe ik de vijand moest verslaan. Heerlijk. Soms was het zelfs dat een vijand waar ik eerst geen antwoord op wist, nu me niet een keer wist te raken. Echt fantastisch gevoel geeft dat.

En dat heeft Bloodborne (en eigenlijk Dark Souls 3 nog meer) mij geleerd – dat als ik maar volhoud, dat het dan uiteindelijk wel goedkomt.

Volhouden en het komt allemaal goed.